Nemo belangenvereniging van
wandelaars Om
het belang van de wandelaar Niet alleen is het belang van de kwetsbare voetpaden medebepalend voor de
kwaliteit van natuur en landschap in Nederland. Ook zijn de
voorzieningen voor het wandelen als één van de meest gezonde vormen van vrije tijdsbesteding van levensbelang.
Vrijwel iedere Nederlander wandelt. Daarom dient het wandelbelang
wettelijk goed geregeld te zijn. En daar ontbreekt het aan: de meeste
lokale overheden ontduiken de Wegenwet; wandelaars verliezen het recht
op vrije toegang en de onverharde paden verdwijnen. Waar de landelijke
overheid taken en bevoegdheden met betrekking tot ruimtelijke
ordening, openluchtrecreatie en natuur- en landschapsbeheer overdraagt
aan provinciale en lokale overheden, is het de plicht van de lokale
overheden die taken op zich te nemen. Maar dat gebeurt niet. De
wandelaar dreigt nu tussen wal en schip te vallen: De Rijksoverheid
laat het afweten, de Provincie vult het gat niet in, en de politiek is
niet geïnteresseerd.
Lokale
overheden ontduiken de wet Niet
alleen op het gebied van veiligheid en bij bouwprojecten ontduiken
lokale overheden landelijke wet- en regelgeving, ook de Wegenwet wordt
door lokale overheden op grote schaal ontdoken. Het gevolg is dat
eeuwenoude voetpaden overal in Nederland verdwijnen of ontoegankelijk
worden. Voetpaden (en dus de wandelaars) krijgen niet de
rechtsbescherming die ze volgens de Wegenwet hebben. De Wegenwet is
een wet die de toegankelijkheid van openbare wegen en paden regelt.
Omdat de meeste gemeenten en provincies de Wegenwet niet handhaven,
ontstaat voor wandelaars een situatie van rechtsongelijkheid. Het
recht van de sterkste wint; en dat is dan hier het recht van
landeigenaren om wandelmogelijkheden af te sluiten. Wegenwet
beschermt algemeen belang De Wegenwet is één van de weinige wetten in Nederland die het (private) eigendomsrecht beperken ten gunste van het algemeen (publiek) belang. In de Wegenwet wordt het recht geregeld waardoor de gemeenschap gebruik kan maken van particuliere wegen. Dat gemeenschapsrecht heet 'openbaarheid'. De openbare wegen worden opgetekend in de gemeentelijke en provinciale wegenleggers. De overheid dient dat gemeenschapsrecht te beschermen. En het is aan de rechterlijke macht hierop toe te zien. Doordat de Wegenwet nauwelijks wordt gehandhaafd, ontkennen en blokkeren veel landeigenaren de openbaarheid en daarmee het recht van wandelaars op vrije toegang. Door eindeloze bezwaren en weifelende gemeenten weten eigenaren van paden juridische procedures te verlammen, waardoor de rechtszekerheid van wandelaars verder ondergraven wordt. Wegenwet
en handhaving: de problemen 1. De meeste provincies houden de wegenleggers niet meer bij en hebben dit aan de gemeente overgedragen. Maar driekwart van de gemeenten houdt de leggers ook niet meer bij, waardoor deze verouderd raken. Bovendien is de beschikbaarheid van de leggers slecht. Min of meer actuele versies, in de vorm van grote stoffige folianten, bevinden zich wisselend op gemeentelijke afdelingen, archieven of provinciale afdelingen. Hier zijn ze vaak moeilijk vindbaar. 2.
De handhaving van de Wegenwet ontbreekt, zodat afgesloten openbare paden
niet meer worden opengesteld. 3.
Per provincie geldt een ander beleid. Sommige provincies hebben plannen om
de leggers te actualiseren, andere juist niet. De leggers zijn niet
beschikbaar in digitale vorm. Sommige provincies hebben digitale
systemen ontwikkeld om de legger bij te houden, maar deze systemen
worden niet toegepast. 4.
Begrippen uit de Wegenwet zijn verouderd en verwarrend, zoals 'beheerder' en
'onderhoudsplichtige'. 5.
Gemeenten kunnen willekeurig paden, zonder goedkeuring van de provincie, aan
de openbaarheid onttrekken. 6.
De bewijslast voor wandelaars is absurd zwaar, aangezien 30 jaar
openbaarheid moet worden aangetoond. Het bewijs van wandelaars om
openbaarheid aan te tonen kan bovendien door één gefingeerde tegenverklaring ontkracht worden. 7.
Provinciale voetpadennetwerken hebben geen juridische status. Conclusie De Wegenwet geeft geen wettelijke bescherming aan voetpaden. Om de voetpaden te beschermen is een betere handhaving nodig en zijn wijzigingen van de wet noodzakelijk. Juist een terugtredende rijksoverheid is verplicht de provinciale en lokale overheden én belangenorganisaties daarvoor de juiste instrumenten te geven. Voetpaden
verdienen een betere wet! 12
voorstellen I.
Wegenlegger en kadaster kunnen in elkaar worden geschoven: Dit laatste
register is immers de meest actuele, gedetailleerde en betrouwbare
bron van informatie als het om de eigendomsregistratie van percelen
gaat. Ook de zogenaamde erfdienstbaarheden (zoals recht van overpad en
recht van opstal) zijn in het kadaster aangetekend. Maar in de huidige
situatie weten grondeigenaren vaak niet eens of hun grond, of een deel
daarvan, openbaar is volgens de Wegenwet, omdat het kadaster dat niet
aangeeft. II.
De provincies en wandelorganisaties moeten gemeentelijke voorstellen tot
onttrekking aan de openbaarheid kunnen toetsen. Dat kan door
herinvoering van de toetsingsbepaling in de Wegenwet of door toetsing
te koppelen aan de meldingsplicht van de gemeente. Na de melding
moeten provincie en wandelaars een redelijke termijn krijgen om via de
Algemene Wet Bestuursrecht in beroep te kunnen gaan. III.
De mogelijkheid creëren
om het maken, bijhouden en toetsen van de wegenleggers te delegeren
aan niet-overheidsorganisaties. IV.
De wegenlegger beperken voor de registratie van half- en onverharde paden
die smaller zijn dan 2.60 meter en geen eigendom zijn van de overheid.
In het kader van de Wet Herverdeling Wegenbeheer zijn nl. alle wegen
breder dan 2.60 meter geïnventariseerd. V.
Niet alleen paden, maar ook routes en netwerken van paden moeten in de
wegenlegger opgenomen worden en aldus een juridische status krijgen.
Voetpaden krijgen juist hun waarde door deel uit te maken van een
(beschreven) netwerk. VI.
De privaatrechtelijke mogelijkheden om toegankelijkheid te realiseren
uitbreiden en regelen in wetgeving (in een wet op het recreatief
medegebruik). Met name dienen de ervaringen van Zieuwent (herstel
kerkepaden) en het Groene Netwerk in Zuid-Holland te worden toegepast.
VII.
Landeigenaren die met gemeenschapsmiddelen (subsidies) hun gronden beheren
(de meeste Nederlandse boeren en hun organisaties, terreinbeheerders
en particuliere landgoedeigenaren) moeten algemene toegankelijkheid
voor de gemeenschap toestaan. Dit toegangsrecht moet als 'grondrecht'
worden toegekend aan elke burger en worden vastgelegd in de wet. Door
creatieve vormen van zonering kunnen ook kwetsbare gebieden worden
ontlast. Vrije toegang moet een recht zijn, geen gunst! VIII.
De gemeenten dwingen tot het actualiseren van de gegevens van de
wegenleggers en de paden laten intekenen op kadaster- en stafkaarten.
De provincies dienen de gegevens te toetsen aan ruimtelijke ordenings-
en wandelpadenplannen en ze vervolgens digitaal op te slaan, ter
vervanging van de onhanteerbare, verouderde leggers. IX.
Routenetwerken van voetpaden planologisch vaststellen en knelpunten
inventariseren in samenwerking met organisaties voor wandelbelangen.
De netwerken moeten worden opgenomen in streekplannen en wegenleggers.
X.
De provinciale overheid moet instrumenten en middelen hebben om paden of
stroken grond voor paden aan te kopen of te onteigenen, als dit nodig
is als ontbrekende schakel voor een route(netwerk) en wanneer
privaatrechtelijke mogelijkheden ontbreken. XI.
De overheid moet zich niet alleen verbinden met het netwerk van
Lange-Afstand-Wandelpaden van de Stichting Wandelplatform, maar moet
zich ook verantwoordelijk tonen voor andere netwerken van wandelroutes
(en organisaties) en daarvoor middelen creëren.
XII.
De overheid dient regionale belangenbehartiging financieel en inhoudelijk te
ondersteunen; met name de steunpuntfuncties en provinciale overleggen
van belangenorganisaties van wandelaars, voor o.a. juridische
procedures en expertise. Naar een nieuwe Wandelwet Vrije
toegang; een recht of een gunst? Wandelaar
knel tussen overheid en grondeigenaren De
grondrechten van de wandelaar: Het recht op vrije toegang Voordat
de Wegenwet van 1930 aangenomen werd, gold voor de meeste paden het
gewoonterecht. En omdat de Wegenwet in de praktijk niet functioneert,
is het gewoonterecht ook nu nog in de praktijk het juridische handvat
van de wandelaar. Vanaf de ontginning van Nederland zijn op natuurlijke manier paden ontstaan; voornamelijk over dijken als droge routes voor mens en dier. Voetverbindingen ontstaan als de kortste weg naar kerken, begraafplaatsen, akkers, huizen, scholen, pelgrimsoorden. De meeste afstanden werden per voet afgelegd en zo ontstonden de voorlopers van onze snelwegen uit de voetsporen van vele generaties voor ons. Voetsporen werden paden. Lopend werd zo het recht verworven om het pad te gebruiken: het gewoonterecht. Door industriële, agrarische en stedelijke schaalvergroting wordt het gewoonterecht voor wandelaars langzaam ontmanteld. De Wegenwet van 1930 schaft het gewoonterecht definitief af en geeft landeigenaren de wettelijke mogelijkheid paden af te sluiten. Door ruilverkaveling en bestemmingsplannen verdwijnen de meeste onverharde paden die nog over zijn. De wandelaar stuit in het landelijk gebied op prikkeldraad, hekken, vernielde bruggetjes en bordjes 'verboden toegang art 461'. De vrije wandelaar wordt een overtreder. De Wegenwet is een poging van de autoriteiten om de wandelaar binnen de perken te houden. Landeigenaren krijgen een wet om hun territorium af te sluiten en ze kunnen hun bezit genadeloos exploiteren. Het gevolg is de verschraling van het landschap. Na de invoering van de Wegenwet verdwijnt geruisloos 80% van alle onverharde paden en voor wandelaars worden grote recreatie-zones aangelegd. Juist de wandelaars hebben in Nederland de oudste rechten, namelijk het gewoonterecht dat steunt op een wandelpraktijk van vele eeuwen. Het zijn de lijnen die vele generaties voor ons, lopend in veen, klei en zand getrokken hebben en waarop wandelaars als erfgenamen de oudste rechten hebben. Waarom zullen wandelaars zich houden aan een Wegenwet die niet functioneert en de vernieling van het landschap legitimeert? Daarom moeten wandelorganisaties een andere Wegenwet eisen en herstel van de oude wandelrechten. Mogelijk is angst de grootste drijfveer om de wandelaar te weren. Onheilsprofeten voorspellen de ondergang van natuur en milieu als de horden tweevoeters bezit nemen van het landschap. De ervaring in binnen- en buitenland is dat dit nooit gebeurt. Zelfs op de provinciale wandelroutes van Zuid-Holland in het hart van de randstad kom je weinig mensen tegen. Ook de natuurpaden in recreatieparken (bijv. Het Twiske) zijn oasen van rust. Bovendien zal een toename van het aantal wandelaars alleen maar meer steun en begrip opleveren voor het behoud van natuur en milieu. De beste garantie voor voortbestaan en instandhouding van natuurgebieden is openstelling voor wandelaars. Het blijkt namelijk dat paden die met hindernissen toegankelijk zijn (z.g. laarzenpaden, paden met overstapjes en beperkingen i.v.m. broedtijd, bronsttijd) wandelaars aantrekken die geen enkele overlast veroorzaken. Geschiedenis van de vrije toegang Hoe
de Wegenwet paal en perk stelde aan 'gemene rechten' De
marke was -als vorm van gemeenschappelijk grondbeheer- een vereniging
van eigenaars van boerderijen met rechten op de gemeenschappelijke
gronden. Deze markegronden waren meestal de 'woeste' gronden; heide,
venen, bossen en slechte weilanden. De marke is ontstaan in de tweede
helft van de 13e eeuw in Oost-Nederland. Toen het centrale keizerlijke
gezag afbrokkelde, rees daar de vraag van wie de woeste grond was. De
boeren waren voor hun kleine akkers afhankelijk van de grote
heidevelden, waarvan de plaggen als mest dienden en de bossen werden
gebruikt voor brandhout en geriefhout. Natuurlijk probeerde ook de
plaatselijke adel haar status te verhogen door zich de woeste gronden
toe te eigenen. Maar in Oost-Nederland, konden buurten en dorpen zich
verenigen tot marken om zo het gemeenschappelijk beheer van de woeste
gronden veilig te stellen. In feite waren de marken privaatrechtelijke
lichamen met uitgebreide bevoegdheden, waaronder de aanleg en het
beheer van wegen. Oorspronkelijk waren de marken verenigingen van
kleine boeren, later kregen grootgrondbezitters en rijke boeren steeds
meer 'markerechten' en konden zijn de keuren naar hun hand zetten.
Maar gemeenschappelijk gebruik bleef verzekerd, ook voor de landloze
'keuterboeren'. Overheid
verdrijft regionale autonomie In
de Franse tijd werden deze plaatselijke privileges en keuren voor het
grootste deel afgeschaft, en binnen 20 jaar waren de markegronden
opgedeeld. Het beheer van wegen werd van een private zaak
(gemeenschappelijk beheer) nu een publieke zaak (overheidstaak). Met
de aanleg van rijksstraatwegen door Willem I had de overheid al
aangegeven dat zij de aanleg van grote wegen als een overheidstaak
zag. Regionale autonomie, zoals dat zich uitte in marken, was voor het
nieuwe koninkrijk uit den boze. De overheid wilde bij het wegenbeheer
niet afhankelijk zijn van plaatselijke belangen. Daarom werden de
belangrijke wegen langzamerhand eigendom van de overheid door bv.
aankoop en onteigening. De juridische status van de overige wegen (de
buurtwegen en voetpaden) bleef nog heel lang slecht geregeld.
Eigenlijk werd deze status meer bepaald door het feitelijke gebruik en
het gewoonterecht, dan door het eigendomsrecht. Nieuwe
Wegenwet schept orde Dat
zou gaan veranderen eind 19e eeuw. Grond werd schaarser en duurder.
Het oprukkende autoverkeer vereiste nieuwe omvattende wetgeving in
plaats van talloze provinciale verordeningen. De status en het
onderhoud van wegen werd landelijk geregeld in een nieuwe Wegenwet,
die in 1932 in werking trad. De Wegenwet was vooral bedoeld voor de
doorgaande (auto)wegen die over het land van particuliere eigenaren
liepen. Door een gekunstelde constructie van het begrip 'openbaarheid'
in de Wegenwet ("een weg is openbaar is als hij gedurende 30 jaar
voor ieder vrij toegankelijk is geweest"), kregen grondeigenaren
de gelegenheid grote delen van hun gebieden af te sluiten door
simpelweg een bordje aan de weg te plaatsen. Zoals het (private)
markerecht het verloor van het (publieke) recht van de overheid, zo
verloor nu het gewoonterecht het van het eigendomsrecht. Het nieuwe
begrip 'openbaarheid' uit de Wegenwet verdreef het aloude begrip
'gemeen', dat steunde op gemeenschappelijk beheer en op gewoonterecht. Hekwerk
tussen privé
en gemeenschappelijk Het beheer van de marken was gericht op het gemeenschappelijk gebruik van de gronden, dus was er een hoge mate van toegankelijkheid. De opdeling van deze gronden door de opheffing van de marken, betekende dat het algemeen gebruiksrecht en het betredingsrecht verdwenen. Er kwamen hoge hekken. Maar het gewoonterecht garandeerde nog een zekere mate van algemene toegankelijkheid. De grondbezitters moesten echter niets hebben van 'gemene rechten', d.w.z. algemene rechten voor de gemeenschap, een soort van allemansrecht zoals dat gold voor de marke. De invoering van de Wegenwet was een bekroning van hun pogingen het eigendomsrecht veilig te stellen. Hoewel zij op de openbare wegen het algemene belang moesten dulden, zaten in de Wegenwet genoeg lacunes om zonder problemen minder belangrijke openbare wegen af te sluiten. Tussen gemeenschappelijke belangen en privé-belangen ontstonden tot in onze dagen vele duizenden kilometers hekwerk. Eigendomsrecht
"verboden toegang, art 461 WvS", zo vast als een huis Er
is geen recht in Nederland zo goed geregeld als het eigendomsrecht.
Elke vierkante meter die men veroverde op het water en de moerassen,
werd angstvallig bedijkt en behekt. Net als de calvinistische
geloofsartikelen werden de polders zorgvuldig door de eigenaren
beheerd en voor buitenstaanders afgesloten. In het oosten en zuiden
van Nederland, waar nog veel woeste gronden voorkwamen, liepen
toegankelijkheid en verdraagzaamheid parallel. Tot ook hier de
calvinistische tijdgeest doordrong en paal en perk werd gesteld aan de
vrije wandelmogelijkheden. Grondeigenaren mogen zich het volle genot
van hun eigendom toe-eigenen en iedereen weren. De overheid mag alleen
ingrijpen op basis van algemene belangen, bijvoorbeeld via het
huurrecht, de Pachtwet of de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Ook de
Wegenwet pleegt inbreuk op het private eigendom door de wegen die in
de wegenleggers staan voor iedereen toegankelijk ('openbaar') te
maken. De vraag is of de Wegenwet voldoende instrumenten geeft om de
algemene belangen veilig te stellen. Het verkeersbelang staat immers
voorop. Wandelwet
lijk in de kast Overheid
en wandellobby niet meer geïnteresseerd
in Wegenwet De Wegenwet regelt de status, de registratie en het recht van overpad van openbare wegen en paden die over particuliere terreinen lopen. Het is de enige wet in Nederland die specifiek de belangen van wandelaars behartigt. Uit recente onderzoeken blijkt dat de Wegenwet nauwelijks meer gehandhaafd wordt. De overheid schuift de verantwoordelijkheid door naar de provincies. De provincies laten het over aan de gemeenten. En de gemeenten hebben geen enkel overzicht meer. Plaatselijke belangen en willekeur geven dan de doorslag en elke terreineigenaar kan straffeloos openbare paden afsluiten zonder dat wandelaars de kans krijgen iets daartegen te doen. Op het ministerie van Verkeer en Waterstaat wordt de Wegenwet beheerd. Op een enkele beleidsambtenaar na, is het ministerie niet begaan met het lot van de voetpaden. Men wil de wet, het 'lijk uit de kast', liever kwijt dan rijk. Ook de wandellobby laat het al jaren afweten. Men heeft nog weinig vertrouwen in een wet die nauwelijks meer functioneert en men ziet meer heil in landinrichtingsplannen en ruimtelijke ordening. Zelfs de Stichting Wandelplatform dat functioneert als samenwerkingsplatform van de meeste Nederlandse wandelorganisaties, wil zich niet inzetten voor een betere Wegenwet.
klik hier voor voor een nieuwe wandelwet en het recht om te struinen
|