Geschiedenis
Miedzylesie/Ramberg
Het gehucht aan het riviertje de Kamienica/Kemnitz, waar het Nemo Centrum is
gevestigd, is in 1708 met de naam Kolonie Ramberg (ook wel Ramrich genoemd)
ontstaan met de bouw van een watermolen door de graaf van Schaffgotsch, die
vrijwel alle land bezat in de streek. De molen lag aan de voet van de 582
meter hoge Ramberg, aan de toenmalige hoofdweg tussen Seifershau (Kopaniec)
en Ludwigsdorf (Chromiec). Rond de molen ontstonden kleine boerderijen van
waaruit het land ontgonnen werd. Toen in 1945 de oorlog was afgelopen
moesten de Duitsers in dit gebied Polen (verdreven uit Oost Polen dat deel
ging uitmaken van de toenmalige Sovjet Unie), in hun huis opnemen. In 1946
moesten alle Duitsers plotseling vertrekken en werd het gebied 100% Pools.
De Duitse ex-bewoners met bewuste herinneringen aan deze streek en dit dorp
zijn nu hoogbejaard, maar wisten thuis en bij hun bezoek in Polen aan Nemo
veel te vertellen over hun manier van leven, de landbouw en de geschiedenis
van de streek en de huizen. De huidige Poolse bewoners op hun beurt zijn
eigenlijk net als de Duitsers 'Heimatvertriebenen'. De meesten zijn
afkomstig uit de toenmalige Poolse streek rond Lwów (nu Oekraïne). In de
verhalen van Duitsers en Polen overheerst bij beiden de tragiek van hun
verdrijving en de miskenning daarvan door de heersende machten in oost en
west. Van die miskenning is het landschap in dubbel opzicht zichtbaar de
dupe. De val van het communisme, in 1989, betekende het begin van een diepe
crisis.
De regio
Vanaf het ontstaan van de Poolse staat in ca. 960, was het gebied rond
Jelenia Góra Pools, onder de heerschappij van de Silezische Piastenhertogen.
In Stara-Kamienica getuigen de ruïnes van een Piastenburcht hiervan. Vanaf
de 12e eeuw haalden de Silezische hertogen Duitse kolonisten naar het
gebied, die rond het Reuzengebergte steden en dorpen stichtten.
Belangrijkste nijverheid waren de glashoogovens en de linnenweverijen. In de
14e eeuw stelden de Piasten zich onder de Boheemse kroon en in 1526 erfde
Oostenrijk het gebied. De machtige graven van Schaffgotsch waren leenheer en
later eigenaren van veel land in de regio van het Reuzengebergte. In 1741
veroverde Frederik de Grote van Pruisen het gebied. Hierdoor kreeg de
Evangelisch-Lutherse meerderheid vrijheid van godsdienst. Tot 1945 hoorde
het gebied bij Pruisen en later bij het Duitse Rijk. Na de oorlog moesten de
Duitsers het gebied verlaten en vestigden zich er de verdreven Polen uit
Oost-Polen.
Problemen
Omdat lang de vrees bestond dat Duitsland het gebied weer zou opeisen, is er
tot voor kort weinig geïnvesteerd in werkgelegenheid en (toeristische)
infrastructuur. Hoewel het in een aantal opzichten goed gaat met Polen,
worden de vitale functies van deze streek (net als bij de meeste andere
waardevolle cultuurlandschappen in natuurrijke overgangsgebieden in
grensgebieden en aan randen van nationale parken), getroffen door een
economische en ecologische catastrofe.
De gemeente Stara Kamienica is een goed voorbeeld. De opkomende vrije markt,
de daaraan gekoppelde agrarische schaalvergroting en de hoge EU-normen
(bijvoorbeeld verhoogde kwaliteitseisen) heeft de traditionele kleinschalige
agrarische bedrijvigheid in de streek vrijwel verdrongen en het gebied raakt
economisch geïsoleerd. De meeste landbouwgronden liggen braak, bedrijven
houden er mee op en fabrieken staan leeg. Er is hoge werkloosheid en er zijn
nauwelijks sociale voorzieningen om problemen op te vangen. Juist in de
dorpen zijn veel zwakke groepen, zoals bejaarden, (geestelijk) gehandicapten
en alcoholisten, die de dupe zijn. Maar ook kinderen zijn het slachtoffer.
Op scholen worden maaltijden en kleren verstrekt omdat veel gezinnen
onvoldoende inkomen hebben.
Het grote toerisme concentreert zich rond enkele monumentale steden, het
Reuzengebergte en de kuuroorden. Van streek- of dorpstoerisme in de
(vanouds) agrarische gebieden is nauwelijks sprake. De bijzondere
cultuurhistorische en ecologische waarde van de streek, die met name voor
het toerisme van groot belang is, krijgt in de gemeente niet de erkenning
die ze verdient en raakt verder in verval. Dit verval was al begonnen na de
oorlog, toen het overwegend Duitse (zeer rijke) cultuurgoed dat in de oorlog
gespaard was gebleven, geplunderd, zwaar verwaarloosd of beschadigd raakte
toen het in Russische en Poolse handen viel.
Kenmerkend in dit deel van Polen is het ontbreken van gemeenschapsgevoel: er
bestaan geen dorpsverenigingen, na de mis wordt niet nagepraat en er zijn
geen gemeenschapscentra of dorpscafé's. Na de gedwongen volksverhuizingen
van 1946 was er geen sprake van een gemeenschappelijke identiteit. De
overheid werkte dit bewust tegen. Men was bang voor de terugkeer van de
Duitsers en het communistische systeem vergrootte bovendien het onderlinge
wantrouwen, waardoor fatalisme en pessimisme gingen overheersen. Door het
verplicht samenwerken tijdens het communisme, is samenwerken een besmet
woord geworden; het is nu 'ieder voor zich'. Jonge boeren die willen starten
worden ontmoedigd door de hoge rente (meer dan 20%) en de onhaalbare
EU-normen. Bovendien zijn de meeste melkfabrieken in de regio failliet. Door
de geografische en economische isolatie van het gebied en de groeiende
invloed van het westen, wordt de oriëntatie op het buitenland zo sterk, dat
de culturele eigenheid van de streek verdwijnt. Ook de toenemende verbossing
en schadelijke bouwprojecten tasten die eigenheid aan. Daardoor raakt de
streek zichtbaar in verval en er worden geen toeristische en andere
streekeigen producten ontwikkeld, die voor nieuwe inkomsten kunnen zorgen en
die het karakter van de streek kunnen beschermen. Hoewel de Poolse overheid
en de Europese Unie vinden dat duurzame ontwikkeling van het gebied een
integrale aanpak moet hebben (sociale, ecologische en economische problemen
moeten in onderlinge samenhang opgelost worden), zijn er in de regio
onvoldoende instrumenten aanwezig om de gewenste ontwikkeling te sturen.
Mogelijkheden voor scholing en praktijktraining (gericht op werkgelegenheid)
ontbreken. EU-subsidies voor regionale ontwikkeling komen dikwijls terecht
bij professionele en opportunistische subsidiewervers en hebben nauwelijks
effect. Plaatselijke organisaties en overheden weten niet goed hoe zij
ontwikkelingsmogelijkheden (expertise, subsidieregelingen, en dergelijke)
kunnen vinden en aanwenden. De kansen die de aansluiting bij de EU bieden,
veroorzaken soms eerder fatalisme en passiviteit dan de noodzakelijke
duurzame investeringen. In dit klimaat kan gemakkelijk een kloof ontstaan,
tussen de nieuwe rijken die de macht hebben en de verbitterde armen, die
zich aansluiten bij de (extreem) rechtse partijen en zich keren tegen de
buitenlanders in de streek. Deze negatieve ontwikkeling kan alleen gestuit
worden door projecten voor duurzame regionale ontwikkeling die een integrale
benadering hebben, vertrouwen creëren bij de bevolking in die ontwikkeling.
Het is van groot belang dat er plaatselijk een kader ontstaat (politici,
schoolhoofden, enz) die de ontwikkelingen kan wil sturen. Vooral de
totstandkoming van plaatselijk draagvlak is een absolute voorwaarde om
ongewenste ontwikkelingen tegen te houden. |